Machineveiligheid en arbeidsmiddelen

Algemene informatie

Machines behoren tot de arbeidsmiddelen. Arbeidsmiddelen zijn alle machines, installaties, apparaten, gereedschappen die in het werk worden gebruikt.

Risico’s

Werken met machines kan dus gevaarlijk zijn. De gebruiker kan bijvoorbeeld:

  • zich snijden;
  • geraakt worden door bewegende onderdelen;
  • bekneld raken of geplet worden
  • te maken krijgen met wegvliegende deeltjes of ontsnappende gassen, stoffen of dampen;
  • in gevaar komen doordat een onjuist opgestelde machine gaat kantelen.

De uiteenlopende arbeidsrisico’s hangen samen met de (soort) machine. De werkgever moet zich er vooraf van bewust zijn welke mogelijke risico’s verbonden zijn aan de machines hij aan zijn werknemers en studenten ter beschikking stelt.

Bij het onderdeel praktijklokalen zijn de specifieke maatregelen voor het thema Machineveiligheid verder uitgewerkt bij de praktijklokalen waar dit thema aan de orde is.

Europese richtlijn

Voor machines die op de werkplek worden gebruikt, geldt de Europese Richtlijn Arbeidsmiddelen, die is opgenomen in het Arbobesluit. Daarin staat dat machines geen gevaar mogen opleveren voor de werknemers/gebruikers. Daarom moeten werkgevers alle machines periodiek laten onderhouden en keuren.

Warenwetbesluit

Alle machines die na 1995 zijn gebouwd moeten voldoen aan de Europese Machinerichtlijn en het Warenwetbesluit machines. Volgens het Warenwetbesluit machines:

  • mogen machines bij normaal gebruik geen gevaar opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mensen in hun omgeving;
  • moeten de machines juist zijn geïnstalleerd en onderhouden;
  • moeten machines van na 1-1-1995 voorzien zijn van een CE-markering.
  • moeten ze geleverd worden met een Nederlandstalige gebruikshandleiding en een Conformiteitsverklaring.

Normen en wetgeving

Maatregelen

1: CE-markering en richtlijn Arbeidsmiddelen

  • Alle machines die na 1-1-1995 zijn aangeschaft, moeten door de fabrikant of importeur zijn voorzien van een CE-markering, een Verklaring van Overeenstemming, een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing en een technisch constructiedossier.
  • Alle machines, ook die voor 1-1-1995 zijn aangeschaft, moeten zijn beoordeeld conform de Richtlijn Arbeidsmiddelen en aan de daarin opgenomen eisen voldoen.
  • Vóór de ingebruikname van een nieuwe machine vindt een risicobeoordeling (‘Machine-RI&E’) plaats. De werkgever schakelt daartoe geïnstrueerde werknemers in en/of een externe veiligheidskundige.
  • Zo’n risicobeoordeling vindt ook plaats voor machines die niet eerder zijn beoordeeld en wordt voor alle beoordeelde machines na uiterlijk 5 jaar herhaald. Die herhaling is niet vereist als het bedrijf de risico’s van tussentijdse wijzigingen steeds heeft beoordeeld middels een ‘management of change-procedure’ en als bovendien bij periodieke inspecties en bij gepland onderhoud ook steeds de machineveiligheidsaspecten aantoonbaar zijn beoordeeld.
  • Risicobeoordeling moet ook plaatsvinden als er beheersmaatregelen zijn aangepast als gevolg van incidenten, ongevallen, toetsing van de maatregelen, of opgedane ervaringen.
  • Bij de volgende machines kan daarbij gebruik gemaakt worden van de ‘Verbetercheck Machineveiligheid’: draaibank, boormachine, (excenter)pers, kantbank, metaalzaag en de metaal- en profielwals. (Let op: alleen een versie gebruiken die door de Nederlandse Arbeidsinspectie is goed gekeurd)

 2: Aanschaf en onderhoud

  • Bij de aanschaf van de machines houdt de koper ondermeer rekening met veiligheid, lawaai, trillingen, dampen, stof, onderhoud en energieverbruik. In een inkoopprocedure wordt vastgelegd hoe deze aspecten bij de aanschaf worden geïnventariseerd en wie daarbij wordt betrokken (gebruikers, interne arbodeskundigen).
  • Van tweedehandsmachines is de veiligheid voor de aanschaf door een deskundige  gecontroleerd.
  • Er is een registratie-, onderhouds- en keuringssysteem aanwezig, waarin alle machines zijn opgenomen.

3: Registratiesysteem en deskundigheden

  • Instellingen moeten een registratiesysteem van alle machines bijhouden.
  • De school vergewist zich middels de ‘checklist documentatie machines’) ervan dat alle benodigde informatie beschikbaar is voor de gebruiker (maak een link naar bijlage 2).
  • Medewerkers in de technische dienst verrichten veel verschillende werkzaamheden, ook risicovol werk. Hiervoor kunnen specifieke opleidingen nodig zijn, alvorens men bevoegd is om dit werk uit te voeren. Bijvoorbeeld het certificaat laagspanningsdeskundige NEN 3140 voor werkzaamheden aan elektrische installaties. Naast opleiding is ook ervaring een aspect waar rekening mee gehouden moet worden. Het is belangrijk om helder te hebben wie bevoegd is om bepaalde werkzaamheden te verrichten. Voor specifieke werkzaamheden zijn medewerkers schriftelijk aangewezen, zoals elektrotechnische werkzaamheden. Leg vast wie ‘installatieverantwoordelijke’ is (kan ook de hoofdleverancier zijn), en wie ‘vakbekwame personen’ en ‘voldoende onderrichte personen’ zijn.
    Als medewerkers niet beschikken over bevoegdheden voor specifieke risicovolle werkzaamheden (bijvoorbeeld elektrotechnisch werk, rioleringswerk) dan wordt dit werk uitbesteed aan een buitenfirma die hiertoe wel bevoegd is.

4: Opstelling en gebruik

  • Machines moet u zo opstellen dat zij niet kunnen omvallen, verschuiven of oververhit raken. De gebruiker en de machine mogen geen hinder ondervinden van overige personen en/of transport.
  • Instabiele machines (hoge machines met een relatief kleine voet) zijn verankerd aan de vloer.
  • Stel een procedure op ‘melding tekortkoming gereedschap of machine’ en maak deze bekend en eenvoudig vindbaar voor medewerkers en studenten die met gereedschap en/of machines werken.
  • Alle machines moeten een aan-/uitknop hebben (of een hendel, schakelaar of ander bedieningssysteem). Het aanzetten van een machine moet alleen via die knop (hendel/schakelaar) mogelijk zijn. Bediening door onopzettelijke handelingen wordt voorkomen.
  • Een machine moet veilig kunnen worden stopgezet en moet voorzien zijn van een noodstop. (Dit geldt niet voor machines waarbij het risico niet verminderd zou worden door de noodstopinrichting.)
    • De noodstop moet eenvoudig bereikbaar te zijn voor de machinebediener en omstanders.
    • De zichtbaarheid moet goed zijn: rood van kleur op een gele achtergrond.
    • Het inschakelen van de noodstopvoorziening moet leiden tot een veilige situatie; dat kan betekenen dat delen van de machine onder spanning of druk blijven staan als dit voor de veiligheid beter is (denk aan vacuümhefsystemen);
    • De bediening moet plaatsvinden door één handeling (bijvoorbeeld een klap).
    •  Na bediening moet de noodschakelaar in de uitgeschakelde stand blijven staan.
    • Bij het opheffen van de uitschakeling mag het uitgeschakelde deel van de installatie niet in één handeling weer worden ingeschakeld; dit moet gebeuren in twee handelingen: resetten van de noodstopvoorziening en inschakelen van de machine met de aan-uitknop.
    • Toevallige bediening van de noodstopschakelaar moet worden voorkomen.
  • Mogelijke statische elektriciteit wordt afgevoerd door middel van aarding.
  • De noodstop, beveiligingen en aarding van een machine moeten getest worden: minstens eenmaal per jaar en zo nodig vaker, afhankelijk van de risico’s en het gebruik van de machine. Leg de vereiste testfrequentie per machine vast en noteer de resultaten van de testen in een logboek of onderhoudssysteem.
  • Bewegende, scherpe, uitstekende en spanningvoerende, zeer hete of koude onderdelen van machines en installaties zijn voorzien van veiligheidsinrichtingen die risico’s als knel-, snij- plet- of brandgevaar wegnemen:
    – materieel: zoals vaste omkasting, vaste schermen, geschakelde deur, beweegbare schermen met blokkeerinrichting al dan niet met vergrendeling;
    – immaterieel zoals lichtschermen en sensoren en schakelmatten, camerasystemen.
  • Bewegende delen waar bijna nooit iemand in de buurt komt, bv van de aandrijving, kunnen worden omkast al dan niet met een geschakeld luik of geschakelde deur.
  • Als er regelmatig toegang of bereikbaarheid noodzakelijk is, zijn beweegbare schermen met blokkeerinrichting of immateriële veiligheidsinrichtingen vereist.
  • De afschermingen zijn zodanig geplaatst dat ze niet eenvoudig te omzeilen of buiten werking te stellen zijn.
  • Deze afschermingen voldoen aan NEN EN ISO 14120. De afstand van deze afschermingen tot de gevaarlijke zones kan worden bepaald met NEN-EN-ISO 13857. Blokkeerinrichtingen gekoppeld aan afschermingen moeten voldoen aan NEN-EN-ISO 14119.
  • Op grond van een risicoanalyse moet, afhankelijk van de machine en van omgevingsfactoren, bepaald worden welke (im)materiele veiligheidsinrichtingen vereist zijn.
  • Een vaste afscherming wordt zo bevestigd dat die alleen met gereedschap te openen of te verwijderen is. Het toepassen van de vaste afscherming gebeurt volgens NEN-EN-ISO 14120.
  • Als incidenteel toch toegang tot afgeschermde zones verschaft moet worden, dan zijn deze afschermingen beveiligd met een blokkeerscherm of blokkeerscherm met vergrendeling. Dat is vereist als  bij openen de bewegende delen niet tijdig tot stilstand komen.
  • Apparatuur, machines en processen waarbij schadelijke gassen, dampen en stof vrijkomen worden voorzien van een afzuiging.
  • Aansluitkabels, invoerpunten en snoeren zijn onbeschadigd. Voor snoeren geldt dat deze niet over de vloer liggen en tegen trek zijn ontlast.
  • Permanent opgestelde machines hebben een vaste elektrische aansluiting.
  • Voor instellen, schoonmaak, onderhoud en reparatie moet de machine druk- en spanningsloos gemaakt te worden en ook veiliggesteld van andere energiebronnen.  Bv door een vergrendelbare schakelaar.
  • Bij onoverzichtelijke machines wordt geborgd dat tijdens schoonmaak-, instel-, storing-, of reparatiewerkzaamheden door een medewerker of student, de machine niet door een ander persoon weer kan worden aangezet. (Vaak is de kern van de aanpak dat degene die werkzaamheden verricht aan de machine in het bezit is van de sleutel van de vergrendelde werkschakelaar of dat de toegang tot de besturing van de machine op een andere manier is vergrendeld.)
  • Elektrische apparatuur in vochtige ruimtes heeft de juiste uitwendige bescherming tegen vocht. Op het apparaat is de mate van bescherming herkenbaar door de symbolen regenwaterdicht (IP X3); spatwaterdicht (IP X4).
  • Vast aangesloten machines zijn voorzien van een nulspanningsbeveiliging. Deze voorkomt dat een machine of installatie na een stroomstoring weer in beweging komt als de storing is opgeheven. De machine moet door een bewuste handeling weer worden ingeschakeld.
  • Schakelkasten zijn afsluitbaar en alleen toegankelijk voor bevoegden.
  • Machines worden alleen gebruikt voor het doel waarvoor ze bestemd zijn.
  • De behorende bij de machine documentatie (onderhoudsboek, handleiding) dient te worden bijgehouden.
  • Machines mogen alleen worden gebruikt door docenten en studenten die daartoe geïnstrueerd zijn.
  • Beveiligingen op de machines mogen nooit worden overbrugd of verwijderd bij in werking zijnde machines.
  • Op de werkplek dient rondom machines zodanige loop- en werkruimte aanwezig te zijn dat men zich eenvoudig om bij de machine kan werken of lopen zonder gedwongen te worden de machine te benaderen.
  • Op de werkplekken moet de orde en netheid optimaal zijn (schoon en zonder obstakels).
  • Tijdens het gebruik van machines door studenten dient te allen tijde deskundig personeel aanwezig te zijn om toezicht te houden (docenten en/of technisch onderwijsassistenten). Het aantal toezichthouders is afgestemd op:
    • de groepsgrootte;
    • het niveau van kennis en kunde (ervaring, bekwaamheid) van de studenten;
    • de afmeting, vorm en indeling van het lokaal;
    • het aantal werkplekken en machines;
    • de aard en de risico’s van de werkzaamheden.

Het aantal toezichthouders is maatwerk. Op basis van bovenstaande criteria wordt per onderwijssituatie aangegeven op welke wijze en eventueel met welke middelen toezicht wordt gehouden. Toezicht vindt met name plaats door direct toe te zien op de te verrichten werkzaamheden. Waar nodig worden studenten op onveilig gedrag aangesproken.

  • Bij elke machine hoort voldoende verlichting aanwezig te zijn. In praktijklokalen is dat minimaal 750 lux (conform NEN 12464-1).
  • Schakelaars, bedieningsmiddelen, leidingen en reservoirs moeten zijn voorzien van een duidelijk en eenduidig opschrift, dat de functie en gevaren aangeeft.
  • Bij gevaarlijke machines zijn goed leesbare pictogrammen aanwezig die aangeven welke risico’s er zijn, welke handelingen verboden zijn en welke persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden. Of er zijn overzichtelijke instructiekaarten opgehangen waarin de risico’s en te nemen maatregelen met korte teksten en pictogrammen zijn weergegeven.

De thema’s van de arbocatalogus

Administratieve werkplekken en beeldschermwerk

Arbeidsomstandig­heden beleid en organisatie

Bedrijfshulpverlening

Biologische agentia

Geluid

Gevaarlijke stoffen

Inrichtingseisen gebouw

Machineveiligheid en arbeidsmiddelen

Ongevallenregistratie

Persoonlijke beschermingsmiddelen

Praktijklokalen

Sociale veiligheid

Toezicht en instructie

Verzuim en re-integratie

Werkdruk