Normen en wetgeving

  • Vloeren, gangen en trappen zijn niet glad en hebben geen losse vloerdelen en oneffenheden die struikelgevaar kunnen veroorzaken. Er zijn geen scherpe uitsteeksels, ruwe materialen of splinters aanwezig. Eventuele kapstokhaken zijn afgeschermd of naar binnen gekeerd. Niveauverschillen zijn goed visueel gemarkeerd, bijvoorbeeld door kleurverschil, materiaalverschil en/of pictogrammen.

Gangen, trappen en (nood)uitgangen zijn vrij van obstakels, materialen en opslag.

  • Bij onrust zijn er mogelijk grote verkeersstromen en mogelijk hollende mensen. Dat laatste moeten scholen voorkomen door voorlichting, oefening en de juiste wijze van alarmering.
  • Op plaatsen waar gedrang mogelijk is, zijn glazen en transparante deuren en vlakken beveiligd tegen doorvallen van leerlingen (door gebruik van veiligheidsglas en/of stootbalk).
  • Plekken waar van een hoogte vallen mogelijk is, zijn afgeschermd bijvoorbeeld met leuningen, relingen, hekwerken of Hekwerken met een open constructie sluiten aan de vloer aan met een kantplank van tenminste 15 cm hoog of er is een tussenruimte tussen vloer en hekwerk niet groter dan 15 cm. De openingen van een hekwerk met een open constructie zijn nooit groter dan 47 x 47 cm.
  • Op plaatsen waar zaken naar beneden kunnen vallen, zijn looproutes afgeschermd.
  • De breedte van een gangpad is afgestemd op de verkeersstromen. Daarbij is ook rekening gehouden met eventuele obstakels zoals kasten. In ieder geval voldoet de gangbreedte aan de minimumeisen van het bouwbesluit artikel 22 en 4.23.
  • Gangen langer dan 50 meter zijn gecompartimenteerd door deuren die de rook tegenhouden en een brandwerendheid bezitten van ten minste 30 minuten.
  • Deuren zijn deels doorzichtig, dicht of kunnen dichtgaan bij brand (als ze brand- of rookscheiding zijn). Glas in looproutes/gangen is veilig toegepast: als het risico bestaat dat er druk op komt (tegen geleund of gedrukt wordt) of iemand of iets ertegenaan kan vallen of stoten, is het veiligheidsglas, afgeschermd door middel van beugels of een andere adequate bescherming. Glas dat breekt kan niet naar beneden op personen vallen.
  • Glazen of transparante deuren en vlakken zijn op ooghoogte (1,65meter) voorzien van een markering.
  • In gangen en op trappen is de verlichting minimaal 100 lux.
  • De noodverlichting voldoet aan de volgende eisen:
    • Een noodverlichtingsinstallatie moet automatisch en binnen 15 seconden in werking treden, zodra de normale netspanning wegvalt.
    • De minimale sterkte van de noodverlichting is:
      =  1 lux voor vluchtwegen (2 lux wordt aanbevolen)
      = 5 lux voor brandbestrijdingsmiddelen, brandmelders en EHBO-posten:
    • de voorgeschreven verlichtingssterkte moet over de hele breedte van een vluchtroute gehaald worden. (Deze breedte is afgestemd op de verkeerstroom)
    • Om de vereiste verlichtingssterkte van 1 lux bij vluchtwegen te kunnen behalen, moet een noodverlichting worden geïnstalleerd bij elke uitgang en op die plaatsen die potentieel gevaarlijk zijn of waar hulpmiddelen te vinden zijn. Denk hierbij aan trappen, richtingsveranderingen, niveauverschillen, uitgangen, bij kruisingen of splitsingen van gangen en bij brandmelders, brandbestrijdingsmiddelen en een eventuele EHBO-post.
    • De noodverlichting wordt jaarlijks getest.
  • Vluchtroutes zijn aangegeven met pictogrammen overeenkomstig de Arboregeling 8.9 – 8.11.
    • In de gangen, hallen en gemeenschapsruimten zijn de (nood)uitgangen met goed zichtbare pictogrammen aangegeven.
    • In ruimten voor méér dan 50 personen is boven de deuren een pictogram (= beeld van vluchtend figuurtje) aangebracht.
    • Boven elke gelegenheid tot ontvluchting zijn pictogrammen aangebracht.
    • Bij wijziging van de vluchtrichting zijn deze aangegeven met een pijl.
    • De pictogrammen zijn op hoogstens 50 cm boven de deur aangebracht, op zodanige wijze dat ze zichtbaar zijn in de vluchtrichting.
    • De pictogrammen en richtingspijlen moeten door de noodverlichting helder en gelijkmatig zijn verlicht.
  • De trappen zijn goed begaanbaar, zonder risico op uitglijden:
    • Trappen zijn zodanig  breed dat  ze de verkeerstromen zodanig kunnen verwerken dat opstoppingen en gevaarlijke situaties op trappen worden voorkomen. De trapbreedte voldoet minimaal aan de eisen uit het Bouwbesluit: namelijk minimaal 0,7 m voor bestaande bouw en 0,8 m voor nieuwbouw.
    • De treden zijn gaaf, stroef en uniform in hoogte en diepte.
    • De treden zijn bij voorkeur voorzien van een anti-slipprofiel.
    • Als de trede minder diep is dan 22,5 cm is de optree open.
    • Aan beide zijden van de trap zijn doelmatige leuningen aanwezig
      (een leuning aan één zijde mag als de trap smaller is dan 1,20 m;
      als de trap breder is dan 2,20 m, is ook in het midden een leuning aangebracht).

De bovenstaande eisen gelden ook voor trappen in vluchtwegen.

  • Het gevaar dat vingers bekneld raken bij toegangsdeuren en zware tussen- /klapdeuren is adequaat bestreden door:
    • beveiligingen toe te passen, die beweging van de deur of het hek verhinderen, wanneer personen hierdoor kunnen worden geraakt, of
    • beveiligingen toe te passen, die bij aanraking de beweging van de deur of van het hek stoppen of omkeren, of
    • Bij automatisch sluitende deuren of hekken, is de kracht die nodig is om te voorkomen dat de deur of het hek sluit, kleiner dan 150 N.
  • Tevens is de drukkracht (stoot) van een bewegend deurblad of hek niet meer dan 750 N bij een resterende opening groter dan 0,25 m en niet meer dan 500 N bij een resterende opening gelijk of kleiner dan 0.25 m. Er mogen geen slipkoppelingen gebruikt worden om die drukkracht te beperken.
  • Bij schoonmaak en onderhoudswerkzaamheden worden adequate maatregelen getroffen om gevaren voor voorbijgangers te voorkomen, bv met waarschuwingsborden of afzetting.
  • Arbobesluit:
    • 3.2 Vereisten arbeidsplaats
    • 3.3 Stabiliteit en stevigheid
    • 3.13 Deuren beweegbare hekken en andere doorgangen
    • 3.14 Verbindingswegenxxxx
  • Bouwbesluit art. 2.34 e.v.
  • NEN 3509: Vaste trappen in gebouwen

De thema’s van de arbocatalogus

Administratieve werkplekken en beeldschermwerk

Arbeidsomstandig­heden beleid en organisatie

Bedrijfshulpverlening

Biologische agentia

Geluid

Gevaarlijke stoffen

Inrichtingseisen gebouw

Machineveiligheid en arbeidsmiddelen

Ongevallenregistratie

Persoonlijke beschermingsmiddelen

Praktijklokalen

Sociale veiligheid

Toezicht en instructie

Verzuim en re-integratie

Werkdruk